KCB expositie Het Sleutelwerk ~ juni 2021

Zichtbaar en visueel gemaakt, is de synchroon lopende ontwikkeling in de wijze
waarop ik naar mijn ouders/familie keek/kijk en de manier waarop de ontwikkeling
van het schrijven van poëzie is verlopen/verloopt.

Een specifiek sleutelwerk aanwijzen is moeilijk, omdat mijn ontwikkeling is te vangen
in het vermogen gedichten te schrijven, het vermogen mij uit te drukken over
bijvoorbeeld mijn ouders op een andere wijze dan de gewone dagelijkse taal die ik tot
mijn beschikking heb.

Het zijn emotionele laagjes waar ik mij in begeef. Steeds dieper en steeds fijner.

Zo ook de woorden en de beelden die ik gebruik.

Te beginnen met twee gedichten uit de bundel Zeevlam (1991). Zoekend naar vorm
en houvast (rijm), bombastisch en ontwijkend, angstig om aan te raken, ouders niet
direct bij naam genoemd, maar verpakt in de uiting jeugd, dat grommende beest.

Dan directer en verkennend in de twee gedichten uit de bundel Lef, geschreven voor
jeugd (14+), omdat ik daar met relatief eenvoudige metaforen en verwoordingen een
dan nog lichte pijn beeldend kan maken. Een dieper voelen komt naderbij. Alles komt
naderbij.

In De trap is de ui nagenoeg gepeld. De pijn vindt z’n toon en metafoor. De benodigde
afstand is gevonden. Daar is een leven schrijven voor nodig.

Na bundels voor jeugd is de cyclus De trap het eerste serieuze werk voor volwassenen
en gepubliceerd in literair tijdschrift Tirade. Daarmee is de zoektocht naar mijn ouders
en naar mezelf in relatie met mijn ouders afgerond. En de ontwikkeling als schrijver?
Een continue beweging mag ik hopen, tot aan mijn dood.

naar de website van KCB


uit de bundel: Zeevlam, 1991

30 januari 1961, Noordwijkerhout

Dat ik werd genoemd en moest weten,
dat zij die gaan leven ook gaan heten.

De branding had mijn naam geschreven
en spoelde mij aan op het smalle strand,
over een schelpenpad tot in het land
wat nam wat de zee had prijsgegeven.

Nog steeds als mijn adem opnieuw begint,
ben ik hun zoon en soms hun kind.

uit de bundel: Zeevlam, 1991

Sleutelgat

Twee deuren van hier luiert mijn jeugd.
Het ligt daar en worstelt
met de kettingen van het heden.
O, vals grommend dier.

Het gluurt door de sleutelgaten
en speelt soms in het struikgewas
met kinderwezens van veren.

Ze springen van boom naar boom
en verdwijnen uiteindelijk in een
onmetelijk grote kinderkamer.
Zijn zij van hier?

Waarom vlucht ik voor ze,
en trek ik mij angstig terug,
kilometers terug achter de veilige
heuvels van vandaag, van nu?

Waarom hang ik aan draden
overlangs de diepe dalen tussen
toen en toen en toen en jullie?

Het is eenzaam zonder mijn jeugd,
ondanks dat vals grommend beest.


uit de bundel: Lef (14+), 2014

een moeder op nr. 2

was ik de spiegel
die je altijd hebt weten te vermijden
in te zien?

we speelden verstoppertje onder het wasgoed
liepen door onze zelfgebouwde duinen
speelden mens erger je niet in het klein
en lazen met Jip en Janneke de dag dicht

en al die tijd
keek je mij niet aan

je zette mij huilend af bij school
verpakte mijn angst in een griepje
je liep weg als ik mezelf kwijt was
en als ik mezelf weer vond snoot je mijn neus

voor mijn vriendjes was je van adel
van grote hoogte keek je ze aan
en zij waren het volk in jou
waar je zo ontzettend bang voor was

’s avonds in slaap onder mijn laken
doofde je het licht in mijn kamer en in mij
aaide je een scheiding in mijn haar
en blies je het stof van mijn veel te oude ziel
en al die tijd
keek je mij in het donker voorzichtig aan
denk ik hoop ik

uit de bundel: Lef (14+), 2014

een vader op nr. 2

door onvindbaar te blijven dwong je mij
jou te blijven zoeken in
de bossen die je schilderde gaf ik kleur
aan je streken, sprong over je mes,
lag tussen de strak getrokken wortels
van door jou gedane uitspraken, sloop
langs de gescheurde bast van je hart
en struikelde over boute beweringen
die in een heksenkring van zwammen
en klinkklare onzin hun betovering verloren

de paden die je trok nam ik niet, te voorspelbaar,
week voortdurend af, zette her en der een val,
sprong van hol naar nest waarin alleen botjes
van schuldigen, maar niemand bekende

het sloot in mij niet aan; geen verleden
joeg mij nog na, alleen het vinden lag vooruit
en daar besteedde ik rustig een paar levens aan


uit de bundel: Oogomslag, 2019

De trap ~ gedicht nr. 1

Weer hier, terug van daarginds, terug
voor het huis waar ik begon met zomaar te bestaan

de jaarringen rond mijn ogen spiegelen mijn ware grootte
in de matglazen ruit van de voordeur – de deurkruk leest
mijn vingers en herkent, ja herkent

na het kraken van de familiecode
opent vergetelheid zijn hermetisch gesloten poorten
en heet welkom de tot afvallige gedoopte

als kreupele voddendwergen
kruipt meer van dit herkennen tevoorschijn – ‘hé, jou herinner ik me nog wel!’

in mijn afwezig zijn, was het verlies met af en toe omzien te dragen,
maar dit huis zag niet alleen mij gaan en berustte al langer in het kwijtraken
van zijn liefdeloze, uitverkoren plaaggeesten

nu bouwt het zich verkleind en onderdanig aan mij op, prevelt zacht
van tussen zijn rafelige voegen over te lang verloren en gemist
en ik tel de stenen waartegen ik met trots heb gepist.

uit de bundel: Oogomslag, 2019

De trap ~ gedicht nr. 4

Schuw is de thuiskomst, schuw is het betreden
van dit episch centrum van mijn vlees

onder dit dak openen deuren, praat ik met muren
waarop groeistreepjes tot aan mijn bovenbeen reiken

in kleine vitrines liggen oude gesprekken uitgestald,
wachtend op een uitleg,
de letters kwetsbaar in hun liefdevolle verwijten

binnendijks liggen bedden
als kleine sloepen te dobberen op de kustwind
dat door een kier van het raam zijn haven vindt.