Ik heb je ooit gevraagd hoeveel waanzin deze aarde kan dragen.
Hoe fout Gods experiment heeft uitgepakt en of God het bij een
ontwerp, een maquette had moeten houden, het hele idee een nachtje
had moeten laten staan en zich de volgende ochtend rot had gelachen.
Die laatste gedachte vond je humoristisch, van de eerste werd je verdrietig.
‘Je moet niet zo ver doordenken,’ zei je dan, ‘dat helpt je niet vooruit!’
Maar wat dan wel? Zwijgen, wegdrukken? Heeft jou dat verder geholpen? Is niet alles verwerkbaar, plaatsbaar, oplosbaar, tot verstilling
aan toe? Of zijn geuren, geluiden, angsten en kleuren, als colonnesporen
in de modder, zo diep in je hersenen ingesleten dat ze altijd vindbaar blijven?
Ooit schoot ik een spreeuw een 4.5 millimeter kogeltje door zijn nek
en met een van hout en pvc gemaakte kruisboog legde ik een mus plat.
Ik had nooit gedacht ze te raken – heb er nachten wakker van gelegen.
Nu, veertig jaar later, weet ik nog exact wat ik voelde, hoe ik schrok, zie ik nog
ieder detail voor me, hoe ik mikte, schoot en het dier ineen zag zakken.
Een oppervlakkig ingesleten paadje als ik het met jouw sporen vergelijk.
Heb je het daarom nooit meer terug willen lopen, dat pad, niet op aarde
en niet in je hoofd? Omdat de details van jouw oorlog tot in het kleinste
vezeltje van je lichaam voelbaar blijven en jij allang blij bent als de waan
van de dag ervoor zorgt dat je de waan van ‘40/’45 mag vergeten?
Nu kleuren ze films van de oorlog in; dat doet in mijn beleving iets vreemds
met jouw verleden. Ik kan je daar niet plaatsen, maar wil dat stuk van jou
wel daar laten, zodat ik altijd mag blijven gissen wat er zich achter die
bunkermuren en spervuren van kogels schuilhoudt. Of jij de man bent
met een mitrailleur in zijn handen of een sigaretje tussen zijn vingers.