Als de wind op vrijdag 10 mei 1940 aflandig was geweest,
dan was die hele oorlog misschien wel overgewaaid.
Maar eigenzinnig als het typisch Hollandse weer
dacht de wind daar anders over en dreef hij diepgrijze wolken
van een andere nationaliteit ons land binnen.
Tot ver in mijn jeugd heb ik altijd oprecht gedacht
dat de Tweede Wereldoorlog geen kleur kende. Dat de zwart-wit beelden
van de lange grijs-zwarte jassen, voorbij rollende tanks en aangevreten huizen
de uit grijstinten opgetekende realiteit van toen vormden – ruwe
houtskoolschetsen van een ontwricht tijdsbeeld.
Ik vind het moeilijk om me jou, met je bruine huid en witte haar,
je ovale rode bril, je besmeurde schilderhemd en een sigaretje in de hand,
voor te stellen in deze omgeving. Het lukt me niet jou terug
te schuiven in de tijd naar een wereld die jou heeft uitgehard
tot wie je nu bent en zal blijven.
De enige kruitresten die ik soms op de vloer in mijn ouderlijk huis vond,
waren afkomstig van je maandelijks terugkerende nachtmerries
waardoor je met een schreeuw omhoog schoot, grip zoekend in het hier en nu,
om na een klein tabletje, met water weggespoeld, weer tot rust te komen,
de afdruk van je angst in het laken opzijschuivend.
’s Morgens kroop je achter je ezel alsof er niets was gebeurd.
Schilderde je kosmische taferelen met in een uithoek van het universum
een vlaggetje op een golfgreen. De nonchalance waarmee jij
tegelijkertijd een sigaretje tussen je vingers hield, verraadde
een volstrekt onderduiken in je diepste binnenwereld.