de draai is altijd weer vol
verbazing door de herkenning,
het luisteren van haar oogleden
naar het kloppen van mijn
vingers, het verschuiven van
mijn huid als die zich plooit,
door verzegeling van ringen,
in de vorm van duinlandschappen
waarin zij zich nog eens omwentelt
onder de gapend trekkende lakens,
tussen bosjes van wimpers en
losgesprongen nachtlevend haar
met de kleur van woestijnzand
dat opspringt en aanwakkert tot
een verloop van grof naar fijn
ik draai op m’n zij!
veeg korreltjes zand uit de’
hoeken van haar ogen, terwijl
in de palm van haar hand een
meeuw zich statig opricht,
hoger, langer, witter
en zich uitrekt en optrekt
aan haar smalle pink